Kurt Vandemaele
Mijn dochter is zo optimistisch dat ik me al weleens afgevraagd heb of ik wel haar vader ben
Kurt keek op de week
Het was nog donker buiten toen ik maandagmorgen voor een implantaat bij een stomatologe in het ziekenhuis belandde. Een deel van mijn gebit beet niet meer. Daar zou een sinuslift aan te pas komen, had de jongedame me gezegd. Ik was er niet zo gerust in, maar mijn dochter zei me dat ik een leuk muziekje in mijn oren moest stoppen. Zij had haar wijsheidstanden enige tijd terug onder volledige verdoving laten trekken. Net voor ze het prikje kreeg dat haar moest laten indommelen, hoorde ze dat er muziek speelde in het operatiekwartier en vroeg ze een verzoeknummertje aan.
Het kind zou muziek uit een steen krijgen, dus waarom niet uit een anesthesist? Het werkte en ze verdween in de nevels van de realiteit op de klanken van ‘Le temps est bon’, een oude Franse chanson van de Canadese Isabelle Pierre. Zo’n opgewekte song uit het jaar ’70, een tijd dat iedereen nog geloofde dat het goed zou komen met de wereld. “Ik werd wakker en was meteen aan het zingen,” zei ze. Goed, die dochter is zo optimistisch dat ik me weleens heb afgevraagd of ik echt de vader ben, maar toen ik op de stoel lag van de Eva die mijn oude mond onder handen ging nemen, speelde ik in mijn gedachten ‘What a life’ af, het nummer waarmee de geweldige film ‘Drunk’ van Thomas Vinterberg afsuit en waarop Mads Mikkelsen uit de bol gaat samen met de jongeren aan wie hij in de film vaak dronken les heeft gegeven, omdat geestrijke dranken zijn geestdrift en creativiteit ten goede kwamen. En warempel, het hielp. Om 8u15 wandelde ik welgemutst buiten. Niet fluitend, want dat lukt niet als je mond verdoofd is. Wat ijs tegen mijn hoofd en ik zag eruit als anders. Niemand merkte dat ik een ingreep had ondergaan. Tot de dinsdagmorgen.
Als Kurt Koppijn draaide ik muziek waar je koppijn aan overhoudt
Waande ik me de maandag nog Mads Mikkelsen, de man die me de volgende dag in de spiegel aankeek kon solliciteren voor een hoofdrol in ‘The Elephant Man’. Ik was niet John Hurt, ik was Kurt Hurt. Dinsdag was het trouwens dertig jaar geleden dat Kurt Cobain overleed. Er was nog geen sprake van Kurt Cobain toen ik in mijn tienerjaren een laat uurtje mocht vullen bij een vrije radio die vooral melige smartlappen op zijn schaarse publiek losliet. De puber in mij wou een statement maken en presenteerde onder de naam Kurt Koppijn een programma met muziek die zo experimenteel was dat ik nooit een luisteraar heb ontmoet. Mijn slogan was: “Een uurtje muziek waar je koppijn aan overhoudt.” Kurt Cobain was lange tijd voor mij niet de man van Nirvana, maar wel degene die mijn naam had gepikt. Tot mijn dochter met een ander verhaal aankwam. Jawel, dezelfde optimistische dochter die ik daarnet aanhaalde. Op een dag vertelde zij me wat ze met Cobain voorhad. Het was een blauwe maandag, wou ik zeggen. Maar dat was het niet. Het was weekend toen ze bij een vriendin ging logeren met wie het voor eeuwig zou blijven klikken na de glorieuze studentenjaren die ze samen aan de muziekschool hadden beleefd. Op een avond keken ze samen naar die straffe documentaire ‘Montage of a heck’ over het tragische leven van Kurt Cobain. En die vriendin zei: “Zo straf dat er zoveel bewegende beelden in die film zitten uit de tijd dat Cobain nog niet bekend was. Mocht ik sterven, ik zou niet meer bewegen en de beelden die nog van me bestaan evenmin…” Mijn dochter greep meteen haar mobieltje en begon te filmen: “Oké, daar gaan we iets aan doen. Zeg maar…” En het meisje vulde de lichtheid van het moment met een even lichte en luchtige repliek en liet een dartele passage uit het toen nog vrolijke leven van een jolige jongedame zien. Twee weken later maakte ze een einde aan dat leven. En toch is mijn dochter een optimist. Je moet het maar doen.
Probeer tegenwoordig maar eens incognito te blijven. Je moet tegenwoordig bijna een Reuzegommer zijn om niet gezien te worden, een nobody te zijn.
Op de middag ben ik nog altijd diezelfde olifantman en ik doe een telefonisch interview, want ik spreek met een man die niet mag gezien worden. Ik ken het gevoel, wil ik hem zeggen. Maar ik zeg niets en luister, gefascineerd als ik ben door het verhaal van Werner Loens die 8 keer per week in ’s lands beste restaurants moet gaan eten om zijn oordeel te vellen over wat hem wordt voorgeschoteld. Zijn gezicht mag niet bekend zijn, anders weten restaurateurs dat de hoofdinspecteur van Michelin bij hen aan tafel zit. En dan gaan ze nerveus en gespannen zijn en draait hun eten in de soep. In tijden dat iedereen beroemd wil zijn, klinkt het des te aanlokkelijker om incognito of gewoon niemand te zijn. Toen JD Salinger, de legendarische auteur van ‘The Catcher in the Rye’ dat destijds probeerde lukte dat nog. Nu moet je bijna Reuzegommer zijn om erin te slagen een nobody te zijn.
Elke dag doe ik mijn best om geen donderwolk te zijn. Ook als ik slecht geslapen heb. Zo stond ik woensdag in de badkamer te zingen van ‘’s Morgens word ik wakker met een houten kop, mijn ogen zijn nog moeilijk te gebruiken en achter in mijn hersenpan hoor ik de vogels fluiten, van hopsafaldera ik voel me hol…” Eigenlijk zingt Zjef Van Uytsel over de kater waarmee hij opstaat, maar een artiest laat zijn nummer los eens het uitkomt en de luisteraar maakt ervan wat hij of zij wil. En dus hoor ik een liedje over vogeltjes die fluiten in mijn hoofd. Ze zijn nog aan het fluiten als ik bij mijn eerste koffie aan het uitzoeken ben wat voor dag het is.
Als burgemeester word ik omringd door een Schepen van Hout, een Schepen van IJzer en een Schepen van Columbus
Nog voor ik erachter kom dat 21 februari de Internationale Dag van de Moedertaal is, hoor ik in mijn stamcafé de mensen aan de toog in meer verschillende talen converseren dan er in Babylon gesproken werden ten tijde van de spraakverwarring. Even later vertelt mijn computer me dat er nergens meer taalhulpen zijn dan in Genk. Wat me een dag later op de gedachte brengt dat ik daar misschien iemand kan vinden die begrijpt wat Acid hele dagen brabbelt. Je weet wel, die youtuber wiens tong verstrikt lijkt in een tube. Ze hebben veel taalhulpen in Genk en die zijn broodnodig om de eerste contacten te leggen met nieuwkomers die zich in haar stad vestigen, zegt Anniek Nagels in een krant die beweert het laatste nieuws te brengen. Terwijl ik het lees bedenk ik dat het leuk zou zijn, mocht haar man Spijkers heten. Anniek is Schepen van Samenleving. Dat is een mooie titel. Daar in de buurt, in Sint-Truiden, is er een Schepen van Eenzaamheid. Zie, dat zijn nu zaken die ik onthou. Niet dat ik daar veel mee opschiet, maar als ik eraan denk, dwalen mijn gedachten wel eens af naar de droom waarin ik burgemeester ben en omringd word door een Schepen van Hout, een Schepen van IJzer, een Schepen van Plezier, eentje van Groentesoep en ook nog een Schepen van Columbus.
Donderdag lees ik op Facebook een post van Seppe Van Groeningen die in het Engels zegt dat hij houdt van de klank van zijn schoenen die wegstappen van die dingen die niet voor hem bestemd zijn. Ik wil hem zeggen: hoe denk je dat ik elke dag tienduizend stappen zet? Maar ik zeg niets, want mijn vingers weigeren dienst. Hun manier om me te vertellen dat je beter kunt zwijgen als je niets te zeggen hebt. Aan de toog mag dat wel. Dat is een klaagmuur voor derderangsfilosofen. Zo hoor ik in mijn stamcafé iemand van Kuurne zeggen dat Kuurnenaars zichzelf al lang met trots ezels noemen, maar dat ze die naam verdienen nu de start van hun koers, Kuurne-Brussel-Kuurne, uit handen hebben gegeven. De koers start vandaag op de markt van Kortrijk. “Of misschien is Kuurne gewoon de nieuwe fusienaam,” zegt de verontwaardigde man. “Als straks Kuurne bij Kortrijk wordt gevoegd, zal de fusiestad ‘Kuurne’ heten.” Een andere tooghanger denkt van niet. “Nee, dat wordt hier het nieuwe Brussel. In de hoofdstad hebben ze maar één manneke pis, bij ons krioelt het ervan.” Ik troost de man uit Kuurne met de mededeling dat Paris-Dakar, de rally die tegenwoordig gewoon de Dakar-rally heet, al 30 jaar niet meer in de buurt van Dakar gekomen is.
Kristof Santy schetst een wereld waarin ik zou willen wonen
’s Vrijdags vertoef ik doorgaans op de redactie in Roeselare. In de loop van de namiddag durf ik er wel eens op een bedrijfsfiets te wippen richting centrum om me te posteren in Café Romen. Ik zit er graag te dromen. Het is een kader dat inspiratie opwekt. Mijn laptop wordt er graag betokkeld. De koffie laat er een warme walm omhoog krinkelen als mooie aanvulling op het het fotogenieke kader. Het is een oud art-déco café, een bruin café jawel, maar ook met een kleurrijk, authentiek vloertje en nog wat vrolijke toetsen hier en daar. Een plek waar je blij van wordt. Maar nog blijer word ik van de verrassing die wat verder op me wacht: schilderijen die in Café Romen ook niet zouden mishangen. Maar ze hangen in de Posterie, nondepie. In dat oude postgebouw loopt nog tot en met vandaag een tentoonstelling waar Jan en alleman gratis binnen kan. En was het niet gratis, er zou ook veel volk binnengaan. Denk ik. Ik ben geen kunstkenner. In het geval van ‘bric-à-brac’, de expo van Kristof Santy, is het de kleurrijke poster tegen de gevel die mij en veel andere voorbijgangers bij de lurven vat. Ik zeg het, ik ben geen kenner, maar is het toeval dat in deze duistere tijden de fleurige en schijnbaar simpele werken van een Ben Sledsens, een Bram Demunter, een Ines van den Kieboom of een Kristof Santy kunnen bekoren? Santy schetst een wereld waarin ik zou willen wonen. En waarin ik geleefd heb. Jawel, ook de nostalgie naar de tijden toen er nog geen zo’n grijze sluier over onze wereld gedrapeerd leek zit erin. ‘Le Temps est Bon’ wil ik zingen. Maar ik zeg gewoon ‘Hier word ik vrolijk van’ tegen de suppoost. Ze knikt en glimlacht: je bent niet alleen. Even later kijk ik in het gastenboek en na 37 keer ‘hier word ik vrolijk van’ of blij te hebben gelezen, stop ik met tellen hoeveel mensen datzelfde gevoel overhouden aan de expo. Nee, uniek ben ik niet. Gelukkig zijn er ook mensen met originelere gedachten. Iemand zegt: ‘Het was een genoegen in je schilderijen te dwalen’. Zelf spijt het me dat ik niet schreef: Kristof Santy zet objecten en plekken in hun blootje, zodat je er anders naar kijkt en nog beter ziet wat je mist. Mis dit niet. En haast je vandaag nog naar de Posterie in Roeselare.
Ik wil het iedereen vertellen, maar mijn gezwollen wangen zijn intussen in elkaar gezakt en blauw-geel geworden. Ik ben een wandelende sympathiebetuiging aan Oekraïne. Zo pijnlijk dat ik op een vrijdagavond om 9 uur mijn tandarts lastig val. En ik heb geluk, dat mag. Ik heb al 35 jaar geluk dat die vrouw mijn tandarts is. Ik spring een gat in de lucht telkens als er een gat in mijn tanden is, blij dat ze me mag weerzien. Toen ik vrijdagavond mijn kaakbeenderen niet meer kon openen van de pijn, vertelde ze me via whatsapp dat mijn klieren ontstoken waren. Op het wachtnummer van apotheek.be stuurde men me eerst naar een apotheek 100 km van huis. Alsof ze wilden testen of ik zou schateren. Terwijl op dat moment ‘The Joker’ de laatste rol is waarvoor ik geschikt ben. Eenmaal de pijn gestild kijk ik voor de 33ste keer naar ‘Portrait de la jeune fille en feu’ op Canvas. Ik zit er versuft bij, maar nog net vief genoeg om me op te trekken aan de gedachte dat sommige mensen warme gevoelens, unieke schoonheid en zachtheid in beelden weten te vangen. Als je nooit het genoegen hebt gehad om die film te zien, weet dat hij nog eventjes op VRT Max logeert. Nog zo’n mooie plek om te wonen.
‘Denk je aan zelfmoord en heb je nood aan een gesprek, dan kan je terecht bij de Zelfmoordlijn op het nummer 1813 of via www.zelfmoord1813.be’.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier