Kurt Vandemaele
"Dan is men de hele tijd bezig over het milieu en de files, maar als je niet voor beter openbaar vervoer zorgt, krijg je de mensen niet uit hun auto"
Kurt keek op de Week
Onze reporter over wat hij van de voorbije week zou willen onthouden
Volgende vrijdag wordt het zestien graden. Straks kan je je niet meer inbeelden dat dinsdag een groot deel van ons land bedekt lag onder een sneeuwtapijt. Terwijl hier en daar met sneeuwballen werd gegooid, werden er online andere projectielen afgevuurd. Ketels pek werden er uitgegoten over al wie bevoegd is voor het verkeer. Dat verkeerde in een staat van ontbinding. Niet ideaal als je bedenkt dat het verkeer vooral voor verbinding moet zorgen.
In het geval van de trein waarmee ik vertrok zat de sneeuw daar voor niets tussen. Ik mocht dokter Luc Colemont gaan interviewen over de darmen. Het is mede aan hem te danken dat het aantal darmkankers in ons land in het voorbije decennium met 30 % is gezakt. Maar hij verwacht meer actie van de overheid “want er komt een lawine van darmkankers op ons af,” waarschuwt hij. Mijn vrouw en mijn zoon nemen drie of vier keer per week de trein naar Antwerpen en dit was een uitgelezen kans om eens met hen mee te reizen. Want dokter Colemont houdt geen kantoor in Darmstadt, maar wel in Antwerpen. En dus zat ik gezellig met een deel van mijn gezin op de trein die stipt om 6u59 vanuit Kortrijk vertrok en, als alles goed zou gaan, om 8u23 het prachtige Centraal Station in Antwerpen zou binnenrijden.
We blijven ons geduld oefenen, want in deze contreien heb je het wel vaker nodig
Ik kan boeken vullen met hun verhalen over hoe de NMBS hen keer op keer in steek laat. “Maar de laatste tijd gaat het beter,” zei mijn zoon nog tijdens het eerste kwartier van onze rit. Er was nergens hout om vast te houden en de gevolgen lieten zich snel voelen. We waren net Deinze gepasseerd toen de trein tot stilstand kwam. “Er staat een auto klem op de spoorweg en die moet even weggeduwd worden,” zei een vrouwenstem. Even later luidde het dat het voertuig niet simpelweg geduwd kon worden en dat er een takelwagen aan te pas zou komen. Dat zou even duren. Als ze op de trein spreken van ‘even’, weet je dat je in de eerste vijf minuten niet weg bent. Intussen begon de sneeuw te dwarrelen en wij oefenden ons geduld. Niet dat het oefening mist, maar we blijven het oefenen. Want meer en meer heb je geduld nodig in deze contreien. We zijn tenslotte beschaafde, brave Vlamingen. Of makke, gedweeë schapen, zo je wil. “Het probleem met de wagen is opgelost,” kregen we te horen, “maar we moeten nog even de trein die achter ons komt laten passeren.” Die was blijkbaar gehaast. Op het tweede spoor zagen we inderdaad een trein voorbij tuffen. En niet veel later gingen we warempel ook even vooruit. Dat is een ‘even’ die de NMBS niet uitspreekt, dus die duurde maar héél even.
Toen we weer een tijd stilstonden, kwam de mededeling dat de trein die voor ons uitreed, technische problemen had en niet meer vooruit kon. De vrouwenstem onderdrukte een diepe zucht en liet verstaan dat ze ook niet anders kon doen dan afwachten wat er zou gebeuren. We waren al een poosje aan het wachten. – niet dat Godot al kwam opdagen, maar toch… — toen er eindelijk verstrooiing kwam. “Als er problemen zijn dan zie je nooit een kaartjesknipper,” had mijn vrouw net gezegd en plots zagen we er één haastig het kleine coupeetje binnenkomen aan het uiteinde van onze wagon waar we ons hadden geïnstalleerd. Hij had een speciale sleutel mee om de deur die naar de volgende wagon leidde te openen en zodra hij verdwenen was, hoorden we die deur weer in het slot vallen. We hoorden nog net een ‘klik’ toen de vrouwenstem waarmee we intussen vertrouwd waren, zich opeens weer liet horen. Alleen klonk ze wat hoger en nogal nerveus. “Dit is een dringende oproep,” zei ze. “Is er medisch personeel aan boord? Gelieve je zo snel mogelijk naar het begin van de trein te begeven.” Prompt kwamen vier vrouwen ons coupeetje binnen gerend. Verder geraakten ze niet. Want de deur naar de volgende wagon bleek gesloten. Bonken hielp niet. En langs buiten gaan, was geen optie. Het duurde tot de dame wiens stem we via het geluidssysteem nog enkele keren haar onmacht hoorden omroepen, zich aanmeldde met een sleutel. Even later kwam één van de dames al terug en vernamen we dat een jongedame in paniek was geraakt en uit de trein wou springen. Dat er nergens een deur openging voorkwam erger. Maar het bleek wat moeite te kosten om het meisje te kalmeren.
De dame naast ons had wellicht geen bad of douche. Ademen door de neus was geen optie meer.
De vrouwenstem liet intussen weten dat onze trein zou terugkeren naar het station van Deinze en dat we van daaruit een andere trein naar Antwerpen zouden kunnen nemen. Dat bleek een trein die een twintig minuten eerder had moeten vertrekken, maar geduldig op ons stond te wachten. Met de nieuwe lading passagiers erbij zat die meer dan gezellig volgepakt. Mijn zoon verkoos om terug te keren en er een dagje thuiswerk van te maken. Mijn vrouw en ik vonden een plekje naast een dame die thuis wellicht geen bad of douche had. Of ze was heel zuinig op het waterverbruik. Ademen door de neus was geen optie meer. Nu was een mannenstem de omroeper met dienst. Drie keer liet hij weten dat we binnen tien minuten zouden vertrekken, waaruit ik alleen kon afleiden dat de spoorwegklok drie keer trager tikt dan het klokje thuis het doet. Toen de trein uiteindelijk drie uur na ons vertrek halthield in Gent St.-Pieters, kregen de arme passagiers die uitstapten aan een kraampje een flesje water en een koekje. Wij en de andere sukkels die aan boord bleven, tuften op de tonen van de fanfare van honger en dorst verder naar de Sinjorenstad zonder dat we gevoed werden en zonder dat onze dorst gelest werd. Maar goed, van toen af aan ging het redelijk vlot. Redelijk. Verder dan Berchem kwamen we niet en daar moesten we een spurtje plaatsen om de volgende trein naar Antwerpen-Centraal niet te missen. Enige beweging kon geen kwaad na zoveel stilstand, maar toen ik op mijn gezegende leeftijd zonder opwarming bijna het wereldrecord op de 400 meter verbrak, hoorde ik mijn spieren kreunen. Uiteindelijk kwamen we aan om vijf voor twaalf. Zo symbolisch dat ik vermoedde dat God wellicht zelf de wijzers had verschoven. Dat ik niet geloof kon dat vermoeden niet deren. We waren net geen vijf uur onderweg geweest.
Het was een pijnlijke vergissing van Infrabel om alle bijsporen af te schaffen
In zulke omstandigheden kan ik begrijpen dat het spoorwegpersoneel niet langer wil werken. Terwijl ik langs de Meir naar de Eiermarkt liep, waar ‘Stop Darmkanker’, de organisatie van Luc Colemont gevestigd is, vond ik op mijn gsm een recente babbel terug die ik bij de staking in januari had met de Limburgse vakbondsman Stefaan ’T Jolyn. Hij vertelde me dat het beperkte spoorwegnet eigenlijk te klein is voor de 4000 treinbewegingen die blijkbaar dagelijks worden gemaakt. Vandaar wellicht dat zoveel van die bewegingen met stilstand gepaard gaan. Hij legde me uit dat Infrabel destijds de vergissing heeft gemaakt om in alle stations alle bijsporen af te schaffen, waardoor treinen niet kunnen uitwijken als er iets hapert. Het gevolg is dat één ongeval een zware impact kan hebben op het hele spoorwegennet. En dan moest hij nog beginnen over de Noord-Zuid-verbinding, een pijp waar alles doorheen moet. “Eigenlijk is het een wonder dat er niet meer misloopt met dat verouderd materiaal,” hoorde ik de vakbondsman zeggen. “Het is al dertig jaar dat ze de spoorwegen kapot besparen in plaats van erin te investeren. Nog minder personeel, nog minder kwaliteit voor de reiziger. Dan is men de hele tijd bezig over het milieu en de files, maar als je niet voor beter openbaar vervoer zorgt, krijg je de mensen niet uit hun auto. Maar neen, men blijft de bedrijfswagens subsidiëren. Een cadeau voor de werkgever die zo minder belastingen moet betalen, waardoor de staat minder geld ontvangt om in het openbaar vervoer te investeren.” Hij bleef sakkeren, onder meer over hoe hij zich ’s avonds in veel stations onveilig voelde omdat er geen personeel meer aanwezig is en hoe de reiziger meer en meer voor gesloten loketten komt te staan en geen dienstverlening meer krijgt. Het laatste dat ik ’T Jolyn hoorde zeggen voor ik een café binnenstapte, was dat zij die niet goed te been zijn in veel stations met hun koffers omhoog moeten zeulen omdat de roltrappen weer eens niet werken. Na een koffie bezocht ik vlug even de toiletten, om er vast te stellen dat mijn darmen een solidariteitsactie voerden met het openbaar vervoer. Ze waren verstopt.
Luc Colemont mag straks op de Wereldexpo in het Japanse Osaka zijn verhaal gaan vertellen. Want ook daar hebben mensen darmen
Ik overwoog even om een voorschrift voor een laxeermiddel te vragen toen ik het kantoor van Luc Colemont binnenstapte. Hij was tenslotte jaren maag-darmspecialist tot hij na 28 jaar in het Sint-Vincentiusziekenhuis de deur achter zich dichttrok. Sindsdien tracht hijde mensheid ervan bewust te maken dat het vanaf een bepaalde leeftijd levensbelangrijk is om je kakje in een zakje te stoppen. Meer hoef je niet te doen om te laten testen of er sporen van darmkanker in je lijf zitten. Wie het al gedaan heeft, weet dat je niet moet mikken om je gevoeg in de enveloppe achter te laten, een beetje stront aan de prikker volstaat. En de luchtkussenenveloppe mag je vervolgens gratis op de bus doen.
Dat zijn grote boodschap zo wijd verspreid geraakte, vertelde Luc Colemont, is te danken aan drie jongens die zeventien waren toen ze hem vijftien jaar geleden uitlegden dat hij zijn verhaal het best online kon verspreiden. Dat was alleszins beter dan via een riool. Ze bouwden een website en wezen hem de weg naar de sociale media. Eenmaal daar was het een kleine moeite om Marc Coucke te vinden. Hij liet zijn geweten spreken en haalde zijn centen boven. Musk, Zuckerberg en consoorten, Colemont kent ze allemaal. We moeten hem niet uitleggen dat er vaak een onfris reukje aan hun exploten zit. “Maar zonder hun sociale media was mijn organisatie er niet en zouden we veel minder levens gered hebben dan nu het geval is,” zei de dokter nog. Hij mag straks op de Wereldexpo in het Japanse Osaka zijn verhaal gaan vertellen. Want ook daar hebben mensen darmen en staan ze ongetwijfeld open voor Colemonts grote boodschap.
Ik was maar met één oor aan het luisteren omdat onmogelijk mijn twee oren tegen mijn telefoon kan leggen
Omdat ik op de terugweg uit Antwerpen voelde dat ik nooit aan mijn dagelijkse portie stappen zou komen, stapte ik uit in Gent-Dampoort en wandelde via wat omwegen naar Gent St.-Pieters. ‘Wandelen tussen treinstations’ is een Facebookgroep waar ik lid van ben en die ik op mijn pensioenleeftijd vaker zal aanklikken. De wondere wegen van onze ontlasting waren al een poosje uit mijn gedachten verdwenen toen ik tussen Sint-Jacobs en de Vrijdagmarkt even stilstond bij de etalage van een interieurzaak. “Nog spullen nodig voor je dochters café,” vroeg een dame die er buitenkwam. “Euh… ja, ideeën aan het opdoen,” zei ik. “Je kent haar?” vroeg ik. “Nee, jij en ik zijn vrienden op Facebook,” zei ze. “Ik las dat ze een eigen zaak begint.” De dame zei haar naam en traag sijpelde het besef binnen wie ze was. Haar boeiende mijmeringen hadden al wel vaker mijn aandacht getrokken. Tien minuten lang stonden we te praten alsof ze een oude vriendin was die ik al tien jaar niet meer had gezien. Terwijl we elkaar nooit eerder ontmoet hadden. In het Sint-Pietersstation belde ik naar mijn vrouw dat ik binnen het uur thuis zou zijn en stapte intussen naar de trein. Ik was maar met één oor aan het luisteren omdat ik onmogelijk mijn twee oren tegen mijn telefoon kan leggen. Niet dat ik kleine oren heb, maar ik ben Dumbo niet. En ik haat mensen die in het openbaar de luidspreker van hun gsm aanzetten, zodat iedereen verplicht is mee te luisteren naar dat metalige geluid. Toen ik langs een rij wachtenden op perron 9 liep, hoorde ik via mijn vrije oor een dame vragen: “Nog altijd onderweg?” Ik keek haar verbaasd aan, maar kon niet echt reageren. Ik wees naar de oortjes waarin mijn vrouw me aan het toespreken was. “We zijn Facebookvrienden,” las ik op de dame haar lippen. Ik vraag me nog altijd af wie ze was. Achteraf dacht ik: zonde dat ik geen praatje geslagen heb.
Iedereen heeft een verhaal
Kranten, tijdschriften, radio-en tv-programma’s, ze lopen over van gesprekken. Veelal met bekende mensen. Terwijl ik heel dikwijls meer geboeid ben door de verhalen van zij die niet de drang voelen om met de wereld te delen wie ze zijn en wat ze denken. Ik lees liever de verhalen van zij die niets te zeggen hebben. Ooit al eens gekeken op ‘Humans of New York’? 17 miljoen volgers op Facebook, bijna 13 miljoen op Instagram. Opgestart in 2010 door een jongeman die voor het eerst in New York kwam en foto’s nam van mensen die hij op straat tegenkwam. De beelden voorzag hij van een citaat uit de gesprekken die hij bij zijn ontmoetingen had. En die citaten groeiden uit tot interviews. Vaak heel ontroerende babbels die een aanzet waren tot veel meer. Brandon Stanton werd een beroemdheid en reisde vanuit New York naar tal van landen waar hij ook weer foto’s nam en verhalen optekende. Verhalen die vaak tot allerlei solidariteits-en liefdadigheidsacties leidden. Inmiddels hebben zijn verhalen meer dan 20 miljoen dollar opgeleverd voor allerlei goeie doelen. Ik heb het ook vaak gedaan, gewoon mensen aangesproken op straat. En ik ben ervan overtuigd: iedereen heeft een verhaal.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier