Erwin Vervecken blikt terug op zijn carrière: “Een renner is een egoïst”
HERENTALS – Erwin Vervecken was nooit de spectaculairste van het pak. Niet in, en niet naast het veld. Misschien wordt hij daarom zelden genoemd als grootheid van zijn sport. Nochtans heeft de intussen 46-jarige Kempenaar drie wereldtitels op zijn naam staan. Alleen Roland Liboton en Eric De Vlaeminck doen beter.
Van een zwart gat was geen sprake toen Vervecken in 2010 afscheid nam van het veldrijden. De ‘lange van Lille’ kon onmiddellijk aan de slag bij Golazo. Hij is er manager van de UCI Gran Fondo World Series, wielerwedstrijden voor de grote massa die over de hele wereld plaatsvinden. Hij is ook technisch verantwoordelijke van de crossen van Golazo. En ten slotte interviewt hij al fietsend boeiende renners voor het wielermagazine Cycling.be. “Ik amuseer me in mijn nieuwe leven. Ik heb aanbiedingen gekregen uit de wielerwereld, zelfs uit de fietsindustrie, maar ik heb die afgeslagen. Ik doe graag wat ik doe. Dan hoeft verandering niet voor mij.”
Wat kies je: dit leven of dat van een renner?
Laten we eerlijk zijn: een profwielrenner, en zeker een crosser, leidt een luxeleven. Je verdient goed je boterham en je moet bij wijze van spreken nooit verder dan de hoek van de straat. Een cross duurt amper een uur. Je ‘werkt’ zowat twintig uur per week. Ik heb dat goed beseft, zeker in de tweede helft van mijn carrière. Vandaag geniet ik óók van mijn werk, maar ik klop veel meer uren.
Hoe kijk jij terug op je carrière?
Die is mooi. Ik zie een opgaande curve, enkele topjaren en een neergaande curve. Ik ben niet te vroeg moeten stoppen en was zelden lang geblesseerd. Ik mis het niet omdat ik weet dat mijn carrière ‘af’ is. Tachtig procent van de topsporters is gek van het sporten, van bezig zijn met hun lichaam. Een competitie is voor hen een middel om dat te etaleren. Ik behoor tot de andere twintig procent: ik deed aan topsport voor de competitie. Het sporten was een middel daartoe.
Je ziet er nochtans scherp uit.
Schijn bedriegt. (lacht) Ik ben acht kilogram bijgekomen. Dat valt minder op omdat ik zo groot ben (1m94, red.). Maar ik heb inderdaad niet aan overcompensatie moeten doen na mijn carrière. Veel anderen doen dat wel. Veel renners zijn zó fanatiek bezig met hun sport dat ze een lange periode van decompressie nodig hebben. Dat gaat gepaard met drinken, fuiven en andere minder verstandige dingen. Je kan dat een bipolair kantje noemen. Ik heb gelukkig die drang nooit gevoeld.
Jij wordt ondanks je drie wereldtitels nooit genoemd in het rijtje van grootste veldrijders. Steekt dat?
Neen, want ik behoor niet tot de allergrootsten. Ik heb toevallig drie wereldtitels op zak. Ik was psychologisch heel sterk. Dat speelde in mijn voordeel op een WK. Ik heb ook nooit begrepen waarom renners al in september zo scherp wilden staan. Je kan een vormcurve geen vijf maanden volhouden. In het begin vond ik het niet leuk dat ze mij een kampioenschapsrenner noemden. Vandaag zie ik dat als compliment. Maar ik heb meer gewonnen dan dat. Ik heb dertig topcrossen op mijn naam. In 2001 en 2002 was ik zelfs de zegekoning.
“Ik heb weinig tegenslag meegemaakt. Ik was misschien daarom iets te weinig
gebeten in mijn sport.”
Je grote doorbraak was het WK in Koksijde in 1994 waar je brons pakte. Heb je toen jezelf verrast?
Neen. Eind november had ik al de Duinencross gewonnen tegen dezelfde renners: Herygers, Van der Poel, De Bie. Wat het wel verrassend maakte: ik was toen net drie maanden aan de slag als boekhouder. Van 8 tot 17 uur moest ik werken, daarna werd ik losgelaten in het veld. De keuze om prof te worden was niet evident in die tijd. Een beginner verdiende minder dan duizend euro per maand. Al was dat als boekhouder niet veel meer. (lacht) Ik wou eerst enkele jaren de twee combineren.
Je hebt wel zeven jaar moeten wachten op je eerste goud. Was dat frustrerend?
(blaast) Soms, ja. In 1999 werd ik tweede in Poprad, na De Clercq. Dat was héél frustrerend. Ik had het jaar voordien afgestopt voor hem. Je kan dat plichtsbewust noemen. Of naïef. In Poprad waren de rollen omgedraaid. Ik was alleen weg, en ik dacht dat De Clercq zou afstoppen voor mij. Maar neen, hij reed in de laatste ronde naar mij toe, zelfs met Van der Poel in zijn wiel.
“Hij is een klootzak”, zei je nadien. Zie je dat nog steeds zo?
Neen. Ik zou nu hetzelfde doen in zijn plaats. Een wereldtitel laat je niet liggen. Maar toen was ik jong, naïef, braaf ook. Dat WK heeft mijn ogen geopend. Elk jaar opnieuw hoor je de bondscoach een mooi praatje maken over rijden in één blok, teamgeest, enzovoort. Daar is niets van aan. Je wil zélf het WK winnen. En als dat niet lukt, kan het je niet schelen wie wel wint. Je rijdt voor mezelf, niet voor een landgenoot. Je moet daarin eerlijk zijn. Ik was ook zo na Poprad.
Terug naar Tabor, 2001, je eerste wereldtitel.
(pikt in) Ik vond dat gerechtigheid geschiedde. Ik was de beste dat jaar. Punt. In 2006 en 2007 ben ik ook wereldkampioen geworden, maar toen was ik niet de beste. Dat waren de boerenjaren van Sven Nys. Maar op die WK’s speelden de koersomstandigheden in mijn voordeel.
Wat is de grootste tegenslag in je leven geweest?
Poprad, zeker? (blaast) Ik heb weinig tegenslag meegemaakt, moet ik zeggen. Ook thuis niet. Ik was misschien daarom iets te weinig gebeten in mijn sport. Ik voelde geen grote geldingsdrang. Behalve op een WK: die schijnwerpers en die druk zorgden ervoor dat ik top was. Ik had dat blijkbaar nodig.
“Elk jaar hoor je de bondscoach een mooi praatje maken over rijden in één blok, teamgeest, enzovoort. Daar is niets van aan.”
Je bent in september 2006 vader geworden van een tweeling na een moeizame zwangerschap. Was dat niet hard?
Jawel, maar eens ze geboren waren, was alle gevaar geweken. De zwangerschap was moeilijk. De gynaecoloog zei na drie maanden dat Marie amper vijftien procent overlevingskans had. Daarna leefden mijn vrouw en ik natuurlijk in angst. Maar uiteindelijk is ook zij gezond geboren, al woog ze amper 1,6 kilogram. Na vijf weken couveuse mocht ze al naar huis. Vandaag is alles goed met haar. Ze is bijna de grootste thuis. (lacht)
Kon jij toen een goede papa en echtgenote zijn?
Neen. Ik heb het geluk dat mijn vrouw alle zorgen voor de kinderen op haar heeft genomen. In de dagen voor de koers sliep ik zelfs apart omdat ik mijn uren rust nodig had. Liesbeth moest om het anderhalf uur opstaan om één van de twee voeding te geven. (zwijgt even) Ik denk niet dat zij zich vragen stelde daarbij. Dat leek logisch. Een renner móet rusten. Maar uiteraard ben ik haar heel dankbaar.
Weinig veldrijders blijven samen met hun vrouw. Jullie zijn een uitzondering. Wat is jullie geheim?
Dat is een moeilijke. Maar die vaststelling klopt wel. Dat is opvallend. Ik kan natuurlijk niet vergelijken. Ik zie alleen dat wij elkaar alle vrijheid gunnen. Mijn vrouw werkt ook, heeft haar ambities in het leven. (denkt na) Een renner is van nature een egoïst. Ik was dat ook. Als je de top wil bereiken, moet je dat ook zijn. Maar die eigenschap helpt niet in een relatie.
Wat weinig mensen weten, is dat jij ook een Belgische mountainbiketitel op je palmares hebt staan, in 1995. Waarom koos je toch voor veldrijden?
Omdat ik internationaal nooit zou meespelen in mountainbike. Ik was te groot en te zwaar voor een parcours bergop. (aarzelend) En ook: dat waren de epojaren. Op de weg, maar ook in het mountainbike. Ik voelde dat. Ik heb geprobeerd om mij te kwalificeren voor de Spelen van Atlanta, maar zonder succes. In de cross was epo minder gemeengoed omdat het minder effect heeft. Je moet maar één uur alles geven. Ik wou daar niet aan meedoen.
Wat staat er nog op je bucketlist?
Ik ga op 14 oktober mijn eerste marathon lopen, in Eindhoven. Dat is al vele jaren een ambitie. Ik hou ook van New York. Dus de ultieme uitdaging lijkt me de marathon van New York. Ooit wil ik die lopen.
Het sportrapport van Erwin Vervecken
Als kind was mijn idool …
In de cross was dat Roland Liboton, op de weg Eric Vanderaerden. Dat waren de toppers van toen.
Vandaag heb ik grote bewondering voor …
Nafi Thiam. Zij is een toptalent. Ze straalt ook persoonlijkheid uit, iets ‘cool’. Ik hou daarvan.
Mijn mooiste sportmoment?
Mijn derde wereldtitel: Hooglede, 2007. Dat was uniek qua beleving. Zestigduizend toeschouwers, en ik was de enige Belg in de finale. Dat was hét kippenvelmoment uit mijn carrière.
Mijn grootste ontgoocheling?
Het WK van Poprad in 1999.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier