Freddy ‘Cassius’ De Kerpel keert terug naar de gouden jaren van de Belgische bokssport: “Ik was van niemand bang”
Wie jonger is dan veertig, zal hem kennen van televisieprogramma’s als De Slimste Mens, Eeuwige Roem en Expeditie Robinson. Wie ouder is dan veertig, zal hem herinneren als Freddy ‘Cassius’ De Kerpel, zoals kranten hem noemden. De spierbal uit Gent behoorde in de jaren zeventig tot de Europese en zelfs mondiale top van het boksen.
Zijn meest fameuze kamp was die van 19 april 1975 voor de Europese titel tegen de Italiaan Domenico Adinolfi, in Wieze, deelgemeente van Lebbeke. Kranten schreven al weken op voorhand pagina’s vol over deze historische kamp. De Kerpel toont me zijn oude knipselboek. “Dat was een bom toen, die kamp. De Europese titel was héél groot, te vergelijken met Tourwinst vandaag. Die tijden zijn voorbij. Vandaag zijn er te veel federaties die te veel titels uitdelen. Belachelijk. Zelfs ik kan met moeite volgen. Toen was er één wereldtitel en één Europese titel.”
Voor de winnaar was niet alleen eeuwige roem weggelegd, ook een prijzenpot van anderhalf miljoen Belgische frank, of een kleine veertigduizend euro. Uitdager De Kerpel werd niet kansloos geacht tegen de regerende kampioen. Zijn meedogenloze linker stak in grootse vorm. Hij hield ook goed stand. “Ik was de eerste zes ronden zelfs sterker. (zwijgt even) Maar dan kwam die elfde ronde. Ik was totaal uitgeput. Dat heb ik maar één keer meegemaakt in mijn carrière. Het gevolg van een te zware voorbereiding. Ik had de maanden voordien vier keer tien ronden gebokst. Dat bleek te veel. Ik kampte maar aan vijftig procent. Anderzijds: ook Adinolfi was uitgeput. Hij verklaarde nadien dat hij niet zou gestart zijn aan de twaalfde ronde. Maar mijn manager (Raymond Noe, red) smeet de handdoek. Dan moet je stoppen.”
Was je boos op hem?
(blaast) Ik heb nadien niet meer samengewerkt met hem. Ikzelf zou doorgegaan zijn. Zo ben ik. Ik geef niet op. Maar hij wist natuurlijk niet dat Adinolfi zou stoppen. Dat was de grootste ontgoocheling uit mijn carrière. Ik was vooral moedeloos toen.
Hoe zou je graag de geschiedenisboeken ingaan?
Had ik die kamp gewonnen, dan was ik een van de grootste. Nu is het moeilijk om een antwoord te geven. Ik stond ooit achtste op de wereldranglijst. Ik heb 25 van mijn 29 profkampen gewonnen. Twee nederlagen waren te wijten aan blessures. Ik ben nooit knock-out geslagen. Weinig Belgen doen dat na. Ik ben ook Belgisch kampioen geworden. Al interesseerde mij dat niet. Ik stak er met kop en schouders bovenuit. (even stil) Ik had die Europese titelkamp nooit mogen verliezen.
Sport is emotie. Was boksen dat ook voor jou?
Uiteraard. De uren vóór een kamp voelen als wachten op een doodsvonnis. Er zijn mensen gestorven in de ring, hè. Wie zegt dat hij geen schrik heeft, liegt. Die schrik maakt je ook alert. Maar eenmaal in de ring moet je zakelijk zijn. Je hebt boksers die hun tegenstanders haten. Mike Tyson was zo iemand. Ik niet. Ik zag mijn tegenstander als iemand die in mijn weg stond, die uit de kant moest. Ik voelde geen emotie in de ring. Maar eens de kamp voorbij, kon dat weer mijn beste vriend zijn.
“Geen enkele Europeaan verdiende het om tegen Ali te kampen. Niemand was goed genoeg.”
Je hebt nooit tegen Muhammad Ali gekampt. Is dat een gemis?
Neen. Hij vocht bij de zwaargewichten, ik bij de halfzwaargewichten. Dat was dus nooit een ambitie. Ik vind trouwens dat geen enkele Europeaan het verdiende om tegen Ali te kampen. Niemand was goed genoeg. Wellicht was Ali de enige die geen schrik had vooraf. Hij was mentaal waanzinnig sterk. Dat was mijn zwakke punt. Ik twijfelde te veel aan mezelf. Ik was steeds op zoek naar bevestiging.
Je hebt hem wel ontmoet.
Ja, dat was in 1970. Ik was op trainingskamp in Amerika als sparringpartner van Jerry Quarry. Ik heb Ali dagenlang zien trainen. Ongelooflijk was dat. Hij was zo kalm en zo vriendelijk. Hij kende Quarry natuurlijk goed, maar hij was ook vriendelijk tegen mij. Wie was ik tenslotte voor hem? Ik was een amateur uit België. Hij wist niet eens waar België lag. Ik heb ongelooflijke dingen meegemaakt in Amerika. Ik heb zelfs Elvis aan de lijn gehad, ook al een vriend van Quarry. Ik kan urenlang verhalen vertellen. (lacht)
Hoe is het boksen op jouw pad gekomen?
Ik was als kind al gefascineerd. Al die Amerikaanse boksers, dat waren mijn helden. Op school was ik een vechtersbaas. Ik begon nooit zelf. Maar als iemand mij of een van mijn vrienden aanpakte, dan sloeg ik keihard terug. Ik was van niemand bang. De sterkste willen zijn, hè. Ik kon niet verdragen dat iemand anders zich sterker waande. Van mijn vader mocht ik niet boksen. Ik moest stiekem naar de training fietsen, en vooral zorgen dat ik niet met een blauw oog thuiskwam. Hij was een autoritaire man. Misschien daarom dat ik weinig zelfvertrouwen had.
Hij is gestorven aan kanker toen jij amper zeventien was. Heeft dat sporen nagelaten?
Ik denk dat wel. Sommigen ontsporen in die situatie, ik ging me nog meer focussen op mijn sport. (zwijgt even) Ik vraag me vaak af of hij fier zou zijn geweest. Ik zal dat antwoord nooit kennen. Ik denk wel dat hij positief verrast zou zijn. Mijn moeder heeft mijn carrière wel meegemaakt. Zij was fier.
Je wordt er 70 dit jaar. Wat doet dat met je?
Dat is al twintig jaar ouder dan mijn vader is mogen worden. Ik ben al blij dat ik dit mag meemaken. Ik voel me nog steeds dertig jaar. Maar ik besef ook dat ik niet sterker meer zal worden. Ik heb vooral schrik om af te takelen. Zie Ali: ik mag er niet aan denken. Van de dood ben ik niet bang. Iedereen moet sterven. Ik ben ook niet gelovig. Ik lees graag over geschiedenis en religie. Hoe meer ik lees, hoe minder ik geloof. Het hiernamaals is een verzinsel van de mens.
“Ik besef dat ik niet sterker meer zal worden. Ik heb vooral schrik om af te takelen.”
Je oogt nog steeds scherp. Wat is je geheim?
Trainen, elke dag. Als ik niet kan sporten, voel ik mij slecht. Ik ga vier keer per week lopen, en drie keer per week powertrainen. Lopen is nostalgie voor mij. Dan denk ik terug aan de trainingen in West-Berlijn destijds. In mijn gedachten loopt mijn trainer dan naast mij te roepen. (lacht) Ik leef gezond: ik drink niet, ik rook niet en ik heb altijd zuiver gebokst. Ik heb doping gepresenteerd gekregen. En dat is aanlokkelijk als je 25 jaar bent. Maar ik had er geen honderd procent vertrouwen in. Ik voelde me ook sterk van nature. Dat is vandaag wellicht mijn geluk.
Na je carrière heb je boksers begeleid, zoals Jean-Marc Renard. Doe je dat nog?
Neen. Ik krijg nog vragen van toppers, maar ik wil dat niet meer doen. Als je iemand begeleidt, moet je 24 uur per dag beschikbaar zijn. Ik was dat beu. Ik wou tijd voor mezelf. Ik geef wel nog graag commentaar op televisie en boksgala’s.
Wij hebben nu afspraak bij jou thuis in Destelbergen. Woon je ook nog steeds zes maanden per jaar in Rio de Janeiro?
Neen, ik heb er mijn huis verkocht. Mijn vrouw Fernanda werkt opnieuw in België. Ik heb die sensatie meegemaakt. Maar ik ben ook iemand die niet kan stilzitten. Ik heb verandering nodig. Ik was er ook vaak alleen thuis. Mijn vrouw werkte in Sao Paulo. Mijn dochters wonen in Gent en Londen. Maar ik ga nog graag en regelmatig terug. Ik hou van Brazilië: het mooie weer, de ambiance, de stranden, de lekkere restaurants.
Zowel je eerste als je tweede vrouw was Braziliaanse. Wat hebben zij meer dan Belgische vrouwen?
Dat is puur toeval. Na mijn scheiding heb ik ook kennisgemaakt met Belgische vrouwen, hoor. (lacht) Neen, een vrouw is goed voor jou, of ze is dat niet. Dat heeft niets met nationaliteit te maken.
Het sportrapport van Freddy De Kerpel
Als kind was mijn idool …
De Amerikaanse boksers Sugar Ray Robinson en Joe Louis.
Vandaag heb ik grote bewondering voor …
Usain Bolt. Een ongelooflijke atleet. Atletiek is mijn favoriete sport om naar te kijken.
Mijn mooiste sportmoment?
Winnen van Jan Lubbers in 1974. Die stond toen in de top tien van Europa. Dat was mijn eerste grote overwinning.
Mijn grootste ontgoocheling?
De Europese titelkamp verliezen tegen Adinolfi.
(foto isopix)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier