Harry Van Barneveld: “Ik werd jaren aan een stuk gepest”
Met goud en zilver op Europese en brons op wereld- en Olympische kampioenschappen behoort Harry Van Barneveld (48) tot de allergrootste Belgische judoka’s ooit. De stoere bonk van weleer, volgens vele vrouwen met de aaibaarheidsfactor van een knuffelbeer, is vandaag politie-inspecteur in Oostende. Speciaal voor De Zondag doet hij onverholen het relaas van zijn bewogen leven.
Harry Van Barneveld is geboren in Nederland, maar heeft behalve dat én zijn familienaam niets gemeen met zijn biologische vader. Hij beschouwt zijn Belgische stiefvader als zijn echte vader, en noemt hem ook zo. “Ik was geraakt door het verhaal van Tia Hellebaut in jullie krant: dat klonk zo herkenbaar”, vertelt hij meteen als we handen schudden. “Net als zij ben ik in armoede opgegroeid. Mijn ouders hadden niets. Als vader in de winter kolen mee had, dan was het feest. Hij werkte in het circus. Dat heeft voor veel miserie gezorgd. Ik vergeet nooit hoe hij eens met een voorhamer naast de auto van de directeur stond om zijn geld op te eisen. Toen ik een jaar of zeven was, zijn we naar België verhuisd, naar zijn geboortedorp Sint-Martens-Latem. We woonden er in een caravan op het erf van een boer. Later is mijn vader conciërge geworden in een school in Latem en kregen we daar een onderkomen.”
In de klas werd de kleine Harry gepest. Omdat hij een Nederlander was én omdat hij arm was. “Ik had één broek en één trui, en verder niets. Ik droeg altijd dezelfde kleren. In de zomer durfde ik mijn trui niet uitdoen, want ik had eronder niets aan. Natuurlijk begin je dan te stinken. En dan is het misschien zelfs normaal dat je gepest wordt. Kinderen zijn hard voor elkaar.”
“Ik wou een gevechtsport doen om wraak te nemen op de pestkoppen.”
Hoe ben je met judo begonnen?
Ik was dertien. Ik werd al jaren aan een stuk gepest. Op verschillende scholen. Ik wou een gevechtsport doen om wraak te nemen. Dat is niet de juiste mentaliteit om aan judo te doen, maar goed, het was in mijn geval wel zo.
Is dat gelukt?
Ja. Maar niet zoals jij nu denkt. Véle jaren later vroeg het televisieprogramma Klasgeheimen mij om deel te nemen. Ik heb toen de klas uitgenodigd die mij het meest gepest heeft. Ik heb me daarna drie weken niet moeten wassen. Zo hard waren die oude pestkoppen aan mijn kont aan het likken (lacht). Let op: niet alle klasgenoten pestten mij. Gelukkig.
Zijn je ouders uit die miserie geraakt?
Ja, gelukkig wel. Door hard te werken. (denkt na) Ik kom als inspecteur vaak in gelijkaardige schrijnende situaties. Die mensen zeggen me dan dat ik moet zwijgen, dat ik hen toch niet begrijp. (feller) Dat doe ik wel, antwoord ik dan. Ik heb het óók meegemaakt. Ik heb mij ook moeten verstoppen voor de deurwaarder. Maar wij hebben gevochten en zijn eruit geraakt. Ik word gek van mensen die zich wentelen in hun problemen, maar wel volle asbakken, lege bierbakken en een grote televisie staan hebben.
In 2003 ben je bij de politie begonnen. Is dat nu je droomjob, zoals je dat toen noemde?
Ik doe het heel graag, maar het is niet altijd rozengeur en maneschijn. Het is vooral mentaal zwaar. Ik heb al eens een kinderlijkje ontdekt. Dat weegt, hoor. Als je een tijdje bij de politie werkt, zie je vooral de slechte kantjes van mensen. Wanneer word je opgeroepen? Als er miserie is. En op straat word je vaak voor stront uitgescholden.
Word je vaak herkend?
Vroeger meer dan nu. In het begin dachten mensen zelfs dat het verborgen camera was als ik hen tegenhield. Nu word ik vooral aangesproken als ik toezicht hou in de uitgaansbuurt. Als mensen genoeg op hebben, durven ze meer natuurlijk. Of ik dat graag heb? De ene dag liever dan de andere. Ik krijg geen stijve als ik herkend word, hoor (lacht).
Nu je het daarover hebt: ik verneem dat jij na je brons in Atlanta 1996 de vrouwen van je af moest slaan in The Bar, het café in het Olympisch dorp.
Laat me zeggen dat de vrouwen redelijk direct waren in hun aanzoeken (lacht). Maar ik laat in het midden wat daar gebeurd is. Je zou me toch niet geloven als ik zeg dat ik ze allemaal afgewezen heb. En je zou me ook niet geloven als ik zeg dat ik er met honderd gevreeën heb (lacht). Dat was wel een onvergetelijke periode. Net als Fredje Deburghgraeve had ik al na het openingsweekend mijn medaille op zak. Wij hebben ons stevig geamuseerd in The Bar. Ik heb er veertien dagen aan een stuk gefeest. Op de duur stond ik er achter de toog (lacht). Ik heb er zelfs pinten gepakt met Scottie Pippen.
Jean-Michel Saive zei me dat je wel op je hoede moet zijn voor paparazzi.
(knikt) Ik krijg het schijt van kranten die dan uitpakken met foto’s van zatte sporters, zoals met die wielrenner (Gijs Van Hoecke op de Spelen in Londen, red). Wij zijn niet heiliger dan de paus, hè. Dat was het sterke punt van Jean-Marie Dedecker (toenmalig judocoach, red): wij moesten trainen als idioten, maar na de competitie mochten we ons helemaal laten gaan.
Met Dedecker had jij altijd een speciale verhouding, toch?
Haat-liefde, hè. Als manager heeft hij de judo veel bijgebracht. Maar als coach heeft hij mij niets geleerd. Hij had het ook niet echt voor mij.
Het verrast me wel dat je die bronzen medaille niet je mooiste moment noemt.
Op de Kano Cup heb ik de volledige wereldtop geklopt, terwijl op de Olympische Spelen maar één deelnemer per land mag meedoen. Daarom staat dat sportief hoger aangeschreven. Maar het is natuurlijk een Olympische medaille die een sportman echt groot maakt. En had ik in Atlanta geen medaille gepakt, dan zou ik nog steeds gefrustreerd zijn door Barcelona. Die medaille is ook de enige die hier uithangt.
In 2000 ben jij gestopt. Was het moeilijk een nieuw leven op te bouwen?
In het begin wel. Ik heb even zwembaden verkocht, maar ik voelde al gauw dat dat bedrijf vooral wou profiteren van mijn naam. Lang heb ik dat niet gedaan. Daarna was ik wel even gedeprimeerd. Ik vond het vreselijk om te moeten stempelen. Ik had financieel ook niets over, hoor. In 1996 zei de toenmalige minister van Financiën dat de premie van 10.000 euro voor mijn brons belastingvrij zou zijn. Maar vier jaar later krijg ik bericht dat ik daarop toch belastingen moet betalen én een boete omdat ik die som niet aangegeven had. En erger nog: alleen de Vlamingen kregen die brief, de Walen niet. Gelukkig is die boete dankzij tussenkomst van het BOIC wel weggevallen. Maar dat was wel dikke miserie, hé. Ik zat in die periode eens in de wachtzaal van de dokter en zag er op een affiche de symptomen van een depressie. Ik had die allemaal. Gelukkig kwam er dan die job bij de politie.
“Plots zei niemand mij nog goeiedag.”
Je carrière eindigde met een valse noot, een blaam van de federatie voor je rol in een omkoopaffaire in 2000. Wat heb jij misdaan?
(fel) Niets. Ik was de boodschapper: ik heb de federatie gewaarschuwd over een vreemde zaak en dat is compleet tegen mij gekeerd (over een enveloppe met honderd dollar in, afkomstig van toenmalig coach Sacha Jatskevitch, red). Dat heeft me zwaar teleurgesteld in bepaalde mensen uit die bobowereld. Plots zei niemand mij nog goeiedag. Ik werd voor een onderzoekscommissie gedaagd en uiteindelijk ook geschorst. Ik heb ook een boete gekregen, maar die heb ik nooit betaald. (stiller) Nu, ik wil hier liever niet veel over kwijt. Ik weet sindsdien hoe schijnheilig die bobowereld is. En dat zorgt voor een wrange nasmaak.
Het Sportrapport van Harry Van Barneveld
Als kind was mijn idool …
Freddie Mercury van Queen.
Vandaag heb ik grote bewondering voor …
(blaast) Ik kan niet echt iemand noemen. Voor iedereen die hard werkt.
Mijn mooiste sportmoment?
Mijn winst in de Kano Cup in Japan in 1992. Ik was echt sterk toen. Ik was de eerste niet-Japanner die dat tornooi won.
Mijn grootste ontgoocheling?
De Olympische Spelen in Barcelona in 1992. Ik verloor het kamp voor brons door een eigen fout.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier