Oud-bondscoach Aimé Anthuenis sprak met levende legende Jan Ceulemans: “Ik kon nog aan de slag in eerste klasse”
WESTERLO – Jan Ceulemans (61) past in het rijtje Belgische sportlegendes van het niveau Van Himst, Merckx en Clijsters. Veertien jaar gaf de Kempenaar alles op het veld bij Club Brugge, tien jaar aan de zijlijn bij Westerlo. Dat noemt men trouw zijn aan een club. Als collega had ik een huizenhoog respect voor de Caje. Reden genoeg om hem te gaan opzoeken in de stille Kempen, waar hij een rustig bestaan leidt. “Of ik het voetbal mis? Geen moment, ik geniet van het nietsdoen en van mijn fiets.”
De bescheiden Grote Markt van Westerlo doet het niet meteen vermoeden dat ik de drievoudige Gouden Schoen weldra zal ontmoeten in een idyllische, doch imposante tuin. Eenmaal door de poort van Hotel Geerts verwelkomt Ceulemans’ vriendin, die het hotel uitbaat, me met een brede glimlach. Van op het zonnige terras zie ik Sterke Jan naderen. Hij ziet er nog steeds scherp uit. Met de glimlach op het gezicht. De Caje stapte drie jaar geleden uit het voetbal. Zijn laatste klus was er eentje als trainer bij derdeklasser Deinze. “Ik heb daar nog een mooie periode gekend. Maar het was te ver van Westerlo om te blijven doen. Ik was 58 en ik ben eigenlijk graag dicht bij huis”, vertelt hij.
Was je klaar om te stoppen?
Goh, ik zei: als er nog iets komt, dan zal ik het overwegen, maar het mag niet te ver van huis meer zijn. Ik was ook realistisch genoeg om te beseffen dat mijn carrière als hoofdtrainer in eerste klasse voorbij was. Mocht ik in West-Vlaanderen wonen, dan was ik nu nog trainer, want ik kreeg er nog aanbiedingen van ploegen uit lagere reeksen. Maar eigenlijk mis ik het geen moment. Hoe langer je eruit bent, hoe minder je die drang voelt. Ik ben het ook gewoon geraakt om niets meer te doen. Ik ben een vrij man. Ik heb het nodig om af en toe alleen te zijn. Ook als speler was dat zo.
Waarmee vul je je dagen dan wel?
Ik fiets elke dag. Ik heb een koersfiets en ga afwisselend fietsen met de maten van Lier en die uit Westerlo. We maken vaak ferme ritten. Zo rijden we met de maten van Westerlo weleens naar Knokke: 170 kilometer enkele rit. Maar stel je daar niet te veel van voor, hoor. Ik ben een verstandige wielertoerist, heel snel rijd ik niet.
Een toekomst in het voetbal is dus uitgesloten?
Ja. Ik heb nog een aanbieding gekregen voor dit seizoen trouwens. Ik kon assistent worden in eerste klasse, maar ik heb het niet gedaan.
Waarom niet? Waar was het?
Dat speelt geen rol. Of het in West-Vlaanderen was? Ja, maar meer wil ik daarover niet kwijt. Dat is ook niet fijn voor de persoon die nu die job heeft.
Dan keren we terug naar je carrière. Lierse gaf je een kans in eerste klasse. Was het altijd een droom geweest om de top te bereiken?
Ik herinner me dat ik als kind een opstel schreef: ‘Ik word voetballer’. Het was het enige wat ik echt wou doen. Naar school gaan was niets voor mij. Op mijn zestiende heb ik een maand in een schoenfabriek gewerkt. Dan weet je wel wat je vooral niet wil doen. Toen de kans zich voordeed om profvoetballer te worden, moest ik niet twijfelen. Mocht ik dat geluk niet hebben gehad? Dan was ik wellicht schrijnwerker geworden.
“Ik heb er spijt van dat ik geen
100 caps heb behaald.
Ik was te koppig.”
Na enkele mooie jaren trok je naar Club Brugge. Toen blauw-zwart de grootste wedstrijd uit zijn geschiedenis afwerkte, de met 1-0 verloren Europacup I-finale tegen Liverpool in 1978, was je officieel al een speler van blauw-zwart, toch?
Ik had aan het begin van dat seizoen al getekend bij Brugge, ja, maar ik werd nog een extra jaar bij Lierse gestald. Ik werd eigenlijk gehaald als opvolger van Le Fèvre (Ulrik, de Deen die vijf jaar schitterde bij Club, red.).
Vond je het niet spijtig dat je die finale miste?
Ik stond daar niet bij stil. Ik was nog heel jong en ik moest op dat moment vooral veel spelen. Dat seizoen kon Club trouwens op enkele speeldagen van het einde kampioen spelen tegen ons. Maar wij deden volop mee voor Europees voetbal. Dus gingen we er nog volle bak voor. Bob Quisenaerts, de voorzitter van Lierse toen, zei me dat ik niet zou mogen meespelen, dat Club dat niet zou toelaten. Al die mannen op Lierse zijn daar ferm tegenin gegaan en hebben hem kunnen overhalen. (fier) We wonnen met 3-2 en ik maakte twee goals: Brugge werd geen kampioen. De week erop wel. Da’s een beetje zoals jij hé, Aimé, toen je met Anderlecht kampioen kon spelen hier in Westerlo maar met 5-0 kwam verliezen (in 2000, red.). (knipoogt)
Ja, maar het seizoen ervoor was dat zelfs 6-0, met Arie Haan als trainer van Anderlecht. Ik kwam hier niet graag, ’t Kuipje was een zware verplaatsing. Maar terug naar je carrière. Ondertussen werd je een sterkhouder bij de Rode Duivels. Na het sterke EK van 1980 kon je naar AC Milan. Heb je er spijt van dat die transfer uiteindelijk niet doorging?
Ik heb enkel spijt dat ik niet wéét of ik het daar had kunnen waarmaken, niet zozeer dat ik het niet heb gedaan. Ik voelde me er toen nog niet rijp voor (Ceulemans was 23, red.). Nu zou je die kans met beide handen grijpen. Maar eigenlijk wou ik ook bij Club blijven. Geld speelde toen minder een rol dan nu. Bovendien stond de Belgische competitie hoog aangeschreven. De beste buitenlanders speelden in ons land.
Jan Vertonghen stak je vorig jaar voorbij als recordhouder bij de Duivels. Jeukt dat niet een beetje?
(licht geïrriteerd) Ik heb vijf tornooien gespeeld, nu spelen ze er twee en naderen ze al de kaap van de 100 interlands, door al die oefenmatchkes. Het EK van 1980 was er eentje met amper acht ploegen. Wij startten tegen Engeland, (ironisch) dan tegen ‘maar’ Spanje, dan efkes tegen Italië en dan tegen de Duitsers. En dan was het EK voorbij. Binnen x-aantal jaar gaan ze misschien wel met 64 landen zo’n toernooi spelen. Dat is wat overdreven. Vertonghen houdt dat record ook niet. Hazard, Courtois, die zullen daar los over gaan. Pas op, ik ben ook blij, hé, want dat betekent dat de nationale ploeg het weer goed doet.
Je hebt 96 caps, 100 caps zou wel mooi geweest zijn.
Daar heb ik wel spijt van, want het kon me gelukt zijn. Ik zat begin de jaren 90 plots regelmatig op de bank bij de nationale ploeg. Bondscoach Guy Thys riep eens: ‘Jan, invallen’. Ik riep terug: ‘Niet met mij, hé.’ (lacht) Ik was te trots en zo heb ik wel enkele caps laten schieten. Door mijn eigen domme fout, mijn koppigheid.
“Preud’homme en Vanhaezebrouck krijgen meer krediet
dan andere trainers.”
Als speler wil je natuurlijk ook niet aanvaarden dat je wat minder wordt met de leeftijd.
Mijn carrière was ook nog niet gedaan, hé. Ik was begin de dertig. Maar er was de nieuwe gouden driehoek: Enzo Scifo, Marc Degryse en Marc Van Der Linden. Dat was een overname van de macht, en dat heeft geen enkele speler graag. Je bent altijd een van de betere spelers en dan komen er van die jonge mannekes… En toen kwam die zware knieblessure. Had ik tijdens mijn carrière af en toe wat meer gerust, dan had mijn carrière wellicht twee jaar langer geduurd. Maar dat zat in mijn aard, ik wou spelen. En als ik niet meespeelde bij Club, dan verloren we. Althans, zo was de perceptie bij de buitenwereld.
Je was ook een prima trainer. Teamspirit stond bij jou centraal, niet?
Bij Club Brugge als speler waren wij destijds vrienden. Wij gingen na de match nog naar de supportersclubs, en spraken vaak af om nadien nog ergens een stapje te zetten. Of wat deden wij op oefenkamp als speler? ’s Avonds eens ontsnappen, een stapje zetten. Stiekem. Ik heb dat later gebruikt als trainer bij Westerlo. Wij gingen elk jaar op stage naar Knokke en speelden steeds een wedstrijd tegen Cercle. Ik zei het eerste jaar tegen de mannen: ‘Na de match eten we niet in het hotel, je bent vrij. Ga een pint drinken, eet iets samen, kies maar. Morgenochtend om 8 uur moet je er staan. Kom je om 7 uur ’s morgens thuis, het kan me niet schelen.’ Na de eerste keer wisten de spelers: ieder jaar, na de match tegen Cercle zijn we vrij. Soms stonden ze al vanzelf klaar in hun jeansbroekske en hun haar in de gel. (lacht) Maar zo creëer je iets meer. Je moet je spelers plezier laten hebben ook. Anders keert dat tegen je. En het is ook niet omdat je tot 4 uur uitgaat, dat je de dag nadien niets meer waard bent. Er waren ook jongens bij die helemaal niets dronken. In mijn periode als speler was dat niet zo, die dronken allemaal. (schaterlacht)
Heb je voldoende respect gekregen? In de pers kreeg je ook kritiek, de lat lag hoog.
Dat hoort erbij, hé. Maar hoeveel journalisten hebben echt gevoetbald? Het zullen er niet veel zijn. De pers bepaalt welke trainers ze mogen en welke niet. En als je aan de verkeerde kant staat, dan heb je een probleem. Preud’homme en Vanhaezebrouck, om er nu maar twee te noemen, die hebben veel bewezen, maar ze krijgen ook meer krediet. Er zijn jongens die drie keer verliezen en meteen de volle laag krijgen. Mijn gevoel is dat ik in mijn twintig jaar als trainer maar één echte teleurstelling gekend heb, en dat is Club Brugge (in 2005, red.).
Je had je kern niet mee, herinner ik me.
Het was eigenlijk het moment niet om naar Club Brugge te gaan. Ze waren net kampioen geworden en het was niet min wat daar vertrok: Čeh, Rozehnal, Van der Heyden… Ik had getekend en nadien vertrok zelfs Simons nog, zonder dat ik dat wou. De halve basisploeg was weg. Rune Lange scheurde ook nog zijn achillespees. Maar kijk, als er een topclub komt, dan twijfel je niet. Ik wist dat het een risico was, maar ik was een man van de club, ik wist dat ik de steun van de supporters zou krijgen. Er waren zeven à acht nieuwe, jonge spelers die ingepast moesten worden. Die waren niet slecht, maar als je hun carrière nadien bekijkt, hebben ze nergens nog potten gebroken.
Tot slot: je moet één moment uit je carrière kiezen, dat je altijd zal bijblijven.
Ik zal eens verrassen. Eén van de mooiste momenten was een Europese match helemaal op het einde van mijn carrière, thuis tegen een Poolse ploeg. We hadden daar 1-4 gewonnen, zonder mij. Ik mocht na een uur invallen, na een zoveelste blessure. Het Brugse publiek had van de eerste minuut tot ik inviel mijn naam gescandeerd. Ik heb Marc Schaessens, die toen op het veld stond, onlangs teruggezien. Dat hij zoiets nooit elders had meegemaakt, zei hij. Ik krijg er nog kippenvel van. Weet je, als ik terugdenk aan vroeger, dan heb ik op mijn manier niet mogen klagen, als speler en als trainer. Ik ben een gelukkig man.
(foto Ivan Ruck)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier