Roger De Vlaeminck: “Merckx kloppen, dat was drie keer klaarkomen”
Eén op de drie wedstrijden waar hij aan de start verscheen, won hij. En dat in het tijdperk van De Kannibaal, de jaren zeventig, het beest dat verslond wat te verslonden viel. Indrukwekkend. Hallucinant zelfs. Roger De Vlaeminck (68) flikte het. De tweede beste Belgische renner ooit. En toch bespeur je een gevoel van treurnis bij de man.
“Ik moet vree goed geweest zijn, hè.” Roger De Vlaeminck lacht. Een stralende zomerzon vergezelt ons op het terras van zijn nostalgie oproepende hoeve in het Oost-Vlaamse Kaprijke. Kippen, ganzen, geiten en honden dartelen rond, de herten blijven achter de draad. De Vlaeminck is een man met het hart op de tong. “Polyvalentie was mijn grootste kwaliteit. Als je rap bent in de sprint, goed in de bergen en een stevig stuk kunt tijdrijden, dan win je regelmatig. Noem mij één renner vandaag die dat nog allemaal kan.”
Alberto Contador?
Nee, die kan niet sprinten. In mijn tijd had je Merckx, Moser, Hinault, ikzelf, noem maar op. Wij konden elke wedstrijd winnen en hebben dat ook gedaan. Van dat niveau heb je vandaag niemand meer. Nu specialiseren ze zich in wat ze zouden kunnen winnen. Allé, vind jij dat normaal dat knechten ritten winnen in de Tour? De besten moeten winnen, verdomme.
Daar is hij weer met zijn ‘vroeger was alles beter’, zullen mensen denken.
Pfff, daar lig ik niet wakker van. Ik heb eens gezegd dat mijn broer Eric de allergrootste veldrijder was, en niet Sven Nys. Zij die daar kritiek op hadden, hebben Eric nooit zien rijden. Vroeger, pakweg vijftig jaar geleden, was alles ook beter. Of vind jij het plezierig te weten dat IS daar in Irak mensen onthoofdt? Of dat honderden vluchtelingen verdrinken? Als je dat weet, ben je daarmee bezig. Allé, ik toch. Dat doet toch pijn? Je weet het beter niet.
In je memoires lees ik dat je niet voorbestemd was om wielrenner te worden.
Nee, ik was een goede voetballer. Ik was 16 en speelde bij Eeklo in derde nationale. Maar als je geen geld verdient met het voetbal en veel geld kan verdienen met het koersen, dan weet je het wel. Wij waren arme mensen, hè. Op aanraden van een maat reed ik toen eens enkele koersen. De tweede won ik al, in Hertsberge. Ik kreeg 300 frank en een premie van 100 frank per minuut voorsprong. Ik was zes minuten voor. Ik verdiende evenveel in één koers als in een hele maand werken in de weverij wat ik toen deed.
Heb je veel moeten opgeven om prof te worden?
Nee, uitgaan was niets voor mij. Ik lig al heel mijn leven om 10 uur in bed. Tenzij FC Barcelona speelt. Ik heb vandaag zelfs het gevoel dat ik er nog te weinig voor gedaan heb. Ik had meer moeten trainen in het buitenland op bergop rijden. Dan zou ik de Giro zeker twee keer gewonnen hebben. Ik had ook de Tour niet zo mogen verwaarlozen.
“Ik zie natuurlijk graag schone vrouwen, wie niet? Maar je moet dat niet overdrijven. Ik heb er zoveel niet gehad, hoor.”
Je kwam wel geregeld in de boekskes met vrouwelijk schoon, zoals Ingrid Berghmans en Phaedra Hoste. Heeft dat je prestaties beïnvloed?
Maar nee. De boekskes (blaast). Ivan Heylen, die zanger, heeft mij eens een dag gevolgd voor het blad Panorama. Zijn bandopnemer stond af, allé, dat zei hij, en we begonnen te praten over vrouwen en zo, je kent dat wel, veel te spontaan natuurlijk. De volgende week stond dat er allemaal in. Die lafaard komt hier nooit meer binnen. Ik zie natuurlijk graag schone vrouwen, wie niet? Maar je moet dat niet overdrijven. Ik heb er zoveel niet gehad, hoor. Ik had nooit een vriendin in Italië, terwijl ik daar negen jaar gereden heb. Merckx, dat was de naam die altijd in mijn hoofd zat.
Heroïsch waren de duels tussen jullie.
(lacht) Hem kloppen, dat was het opperste genot. Godefroot, Gimondi of Moser kloppen, was mooi. Maar Merckx kloppen, dat was drie keer klaarkomen op één dag.
Wie was intrinsiek de beste?
Ik denk dat ik over meer klasse beschikte. Ik was rapper. Maar hij was sterker, bezetener ook. Hij had eens een vingerdiepe wonde onderaan zijn kont. Ik zou gestopt hebben, Eddy reed verder.
Merckx is intussen Baron, jij niet. Voel jij je nooit miskend?
Merckx verdient dat: hij was de beste aller tijden. Maar dat Eric en ik nooit een trofee gewonnen hebben, dát begrijp ik niet. In 1975 won ik zestig wedstrijden, maar Bruno Brokken, een hoogspringer, werd sportman van het jaar. Dat doet pijn. (zucht) Vandaag krijg je elke trofee als je vijf wedstrijden wint. Waren ze tegen ons, daar in Brussel? Was het omdat wij geen Frans spraken? Ik weet het niet.
In de Tour heb je nooit potten gebroken. Volgens Carl Huybrechts kon je die nochtans winnen.
Ik had elke Ronde kunnen winnen, mocht ik iemand gehad hebben, zoals een Van Looy, die zich met mij bezig hield en mij advies gaf. Ik heb drie keer aan de Tour deelgenomen, maar ze nooit uitgereden. Het probleem was dat ik Merckx in elke sprint in elke rit wilde kloppen. Je kan dat niet volhouden in de Tour. Nu, ik heb het ook niet voor Frankrijk. Ik heb er nooit graag gereden.
Zegt Monsieur Parijs-Roubaix.
Tja, je kent dat toch. Als je tegen je zoon zegt dat zijn vriendin je niet aanstaat, dan blijft hij er zeker bij. Ik heb die bijnaam niet gekozen.
Kan je de Tour winnen zonder doping?
(snel) Miljaar, ja. Zeker in mijn tijd. Merckx is wel twee keer positief bevonden, maar hij heeft nooit bewust doping genomen. Ik wéét dat. Al denk ik ook niet dat er nu nog veel renners zijn die zich riskeren. Ik zou ook niet begrijpen waarom iemand nu nog zo dom zou zijn. Op de 100 renners zullen er wel 95 clean zijn. Denk ik.
Heb jij ooit doping gepakt?
Nee. Ik had dat niet nodig. Die beruchte dokter Ferrari heeft me wel eens aangeboden bloed af te tappen, maar ik ben daar niet op ingegaan. Patrick Sercu had me geleerd nooit iets aan te nemen van dokters die je niet kent.
Wat had jij gedaan mocht je geen wielrenner geworden zijn?
Dat zou ik mijn hele leven in de fabriek gewerkt hebben, hè. Wij waren niet geleerd. Op mijn 14e ben ik gestopt met school. Ik moest gaan werken en geld verdienen, zei ons moeder. Ik had ook niet veel goesting om te studeren. De laatste tijd begin ik wel wat te lezen. Ik ben nu bezig aan ‘Wat is de wat’, een boek over vluchtelingen in Soedan. Heel mooi. En goed om mijn hersenen te trainen.
Hoe is het met je broer Eric?
(blaast) Niet goed, hè. Hij zit in een rusthuis. Hij is dement aan het worden. Mij herkent hij nog, maar je kan er geen goed gesprek meer mee voeren. (stil) Dit is moeilijk voor mij. Ik praat hier niet graag over. Hij is nog maar 70 jaar. Dat is jong, hè. Ik heb zelf ook schrik. Als ik ’s morgens koffie zet, zou ik mij vijf minuten later een sojamelk inschenken. Ik zit altijd aan zoveel dingen te denken.
Ben je bang van de dood?
Heel erg. En vooral of dat lang zal duren. Ik heb vorig jaar afscheid moeten nemen van mijn trainer Georges Debbaut. Euthanasie. Hij zag te veel af. Ik zou dat ook doen, moest ik een ongeneeslijke ziekte krijgen. (zwijgt even) Ik zou graag gelovig zijn, maar dat kan ik niet. Kinderen van 5 jaar sterven aan kanker, terwijl criminelen 80 jaar worden. Die atlete in die rolstoel, Marieke Vervoort, moet straks ook afscheid nemen. (stil) Weet je, ik zit soms te bleiten als ik daaraan denk. Als ik alleen ben. Anders niet.
Dit interview is verschenen in De Zondag van 5 juli 2015.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier